Arno’s muziek was onlosÂmakelijk verbonden met zijn engaÂgement, heeft Jan Goossens, samen met Hadja Lahbib opdrachthouder voor Brussels2030, vaak ondervonden. De zanger droomde van een vrij en gemengd Brussel, waar het goed en gelijk leven is.
‘Arno was altijd bereid te luisteren of het gesprek aan te gaan, met iedereen.’
In een leven heb je niet zoveel vrienden van wie je weet dat ze er altijd zijn aan de andere kant van de lijn. De voorbije vijftien jaar was Arno zo’n vriend. Waar we ons ook bevonden in de wereld, hij belde enkele keren per maand. Omdat het belangrijk was om te horen of alles goed ging, en te zeggen dat we ‘elkander’ gauw zouden zien. Omgekeerd nam hij ook altijd op, al was het om te zeggen: ‘Kgo je weir bellen’, en dat deed hij. Het had iets familiaals: onvoorwaardelijk, niks moest, een vriendschap bestand tegen alle penibele anekdotiek van het leven. Intens, met de nodige ernst, tegelijk vrolijk en licht.
Nu hij er niet meer is, denk ik terug aan alles wat ik met hem mocht meemaken, aan de zwans en de bravoure, en aan de rock-’n-roll. Maar ook aan zijn wijsheid en warmte, zonder veel woorden. Hij was begaan met heel veel mensen, met Brussel en met de grote wereld, tot in onze laatste gesprekken.
Hadja Lahbib in gesprek met Arno:
Le plus beau
Begin 2006 belde ik hem voor het eerst, vanuit het Brusselse stadstheater KVS. De gemeenteraadsverkiezingen kwamen eraan, Vlaams Blok zat in de lift, er was grote ongerustheid over de politieke toekomst van Vlaanderen. Her en der, bij Tom Barman in Antwerpen en Sioen in Gent, rijpte het plan om net voor die verkiezingen begin oktober concerten te organiseren, als vrijplaatsen voor wat we vreesden te verliezen, met artiesten en inwoners van steden waar talen, culturen en steeds grotere ongelijkheid tegen elkaar aan schuurden.
‘Niet een keer heb ik Arno horen klagen nadat hij zijn diagnose had gekregen. Hij focuste op wat nog moest gebeuren’
0110 was geboren, en dag na dag ontdekte ik hoezeer het Arno menens was. Niet voor de façade, niet alleen als gastheer en performer, maar als bedenker van de Brusselse editie.
Zonder veel gedoe maakte hij grote keuzes: we zouden het Paleizenplein innemen, we haalden er de onvermoeibare Patrick Riguelle en zijn band bij. Solo-optredens wilde hij niet, alleen onverwachte duetten. Alle artiesten die optraden, voelden zich verwant met ‘le plus beau’. Maar ook met ‘ons’ Brussel, dat we niet wilden laten kapotmaken door racisme en overdraagzaamheid. De 0110-concerten brachten grote, gemengde publieken op de been, overal beet Vlaams Blok in het zand. Toeval, of dankzij essentiĂ«le cultuur?
Brussel aan zee
In 2009 maakte Arno me deel van zijn ‘package’ bij Theater aan Zee. Hij was gevraagd als curator, in het jaar waarin hij 60 werd. Hij wilde dat TAZ over Brussel zou gaan, niet over hem. En dus moesten muziek, theater en dans er door elkaar lopen, en wilde hij er behalve Toots Thielemans ook Sam Touzani, Starlette Matata en Josse De Pauw op de Oostendse bĂ¼hnes zien. ‘Stoemp’ was het concept, twee weken lang baadden we dag en nacht in een Brusselse smeltkroes van voorstellingen, concerten en afterparty’s in de legenÂdarische Lafayette.
Gaandeweg begreep ik dat Arno niet alleen Brussel naar zee wilde halen. Hij wilde ook iets terugvinden van het Oostende waarin hij opgroeide: dat van Tjens Couter en dat waar Marvin Gaye ‘Sexual healing’ schreef. Zelfs van het ‘weireldse’ Oostende dat hij alleen kende van horen zeggen, toen George Bernard Shaw, Karl Marx en MistinÂguett aan het ‘zeitje’ passeerden. Straffer dan toen was Oostende voor hem misschien nooit geworden. Wat niet betekende dat we niet moesten blijven proberen om het beter te doen.
Arno, die een van mijn dierbaarste maten werd, was eigenlijk een stoemp ‘op zijn eigen’. Volkszanger en artistiek avonturier, ‘chanteur de charme’ maar ook ‘avant la lettre’; viertalig tegen wil en dank want te onbeholpen om zich in één taal uit te drukken, welke dat ook was; altijd bereid te luisteren of het gesprek aan te gaan, met iedereen, maar ook steeds duidelijk over wat hij zelf belangrijk vond. Helemaal in zijn eentje was hij een gedeelde plek, waar velen zich thuis voelden: jong of oud, met of zonder diploma, vrouw of man, VlamingÂ, Waal of Brusselaar. Als het maar niet schoon of zuiver was: ‘On est moche mais on s’amuse …’
Geen Dansaert-Vlaming
Deed hij soms aan politiek, of altijd? Een beetje of te veel? Misschien is de vraag naast de kwestie. Arno dacht niet in vakjes. Natuurlijk was de muziek zijn grote liefde, maar die was onlosmakelijk verbonden met zijn engagement. Tijdens een van zijn laatste interviews over Brussel valt op hoe hij, getekend en vermoeid, opleeft wanneer de journaliste hem naar Brussel vraagt. Hij benadrukte dat Brussel behalve een Belgische stoemp ook de meertalige hoofdstad van Europa is. Hij wist dat hij zijn muziek alleen daar kon maken en alleen daar wilde leven. Niet als Dansaert-Vlaming. Wel als vrije artiest die ook altijd oog had voor de vaak lelijke, ongelijke wereld rondom hem.
In ‘Putain, putain’ zong hij over het kleintje dat ‘verre’ schiet, maar zegt hij evengoed: ‘Il y a des gens qui crèvent de faim.’ Luxe was aan Arno niet besteed, ‘Chic et pas cher’ was meer dan alleen maar een song. En Brussel meer dan een woonplaats. Het was de stad waarvan hij hield, en ook een beetje een utopie die verdedigd moest worden.
Arno’s utopie
Toen hij me de dag van de diagnose belde om te zeggen ‘’t is een kanker’, had hij de knop al omgedraaid: ‘Als ik moet gaan, zal ik, na het leven dat ik heb mogen leven, zeker niet moeten terugkomen.’ Niet een keer heb ik hem horen klagen, er was geen spat zelfbeklag. Hij focuste op wat nog moest gebeuren: eerst één plaat en dan nog een tweede maken, zo veel mogelijk optreden, familie en vrienden zien.
De behandelingen hielpen niet altijd, covid evenmin. Maar al sloopte de kanker hem tussen zijn laatste concert in Parijs op 11 februari 2020 en het allerlaatste concert in Oostende op 25 februari van dit jaar, hij stond of zat op dezelfde manier op het podium – vrij en gelukkig.
Wat overblijft is veel fantastische muziek, zelfs nog een nieuwe, te ontdekken plaat. Er zijn de duizenden foto’s van boezemvriend Danny WillemsÂ, en die ene van mijn dochter Uma op Arno’s schouders in de Archiduc. Herinneringen aan veel zotte nachten, maar ook aan stille avonden op restaurant zonder dat er moest worden gepraat. Gewoon samen zwijgen. En ten slotte is er nog Arno’s utopieÂ, die stoemp die hoop geeft, maar ons engagement onverminderd nodig heeft: die van een vrij en gemengd Brussel, waar het goed en gelijk leven is, voor artiesten en voor ons allemaal.
Merci, you Lonesome Zorro, het was een ongelooflijk cadeau om jouw maat te mogen zijn. Ik had je alleen nog willen zeggen hoe graag ik je wel zag, maar dat kwam er niet meer van op het eind. Bij deze.
Jan Goossens